Meer dan drieduizend Afrikanen zijn in de negentiende eeuw als soldaat door het Koninklijk Nederlands-Indisch leger (KNIL) geronseld. Officieel als vrijwilligers, maar de meesten waren vrijgekochte slaven. In Indië kregen zij de bijnaam Belanda Hitam, Zwarte Hollanders. Na de onafhankelijkheid kozen de meeste nakomelingen dan ook Nederland als thuisbasis. Nog altijd voelen zij zich verbonden door hun verborgen geschiedenis.
Een tekort aan manschappen in het koloniale leger leidde Nederland naar de West-Afrikaanse kust. Vanuit de handelsposten in het huidige Ghana en Burkina Faso werden slaven gerekruteerd. Generaal-majoor Jan Verveer vertrok in 1836 naar het Ashanti-rijk. Daar viel zijn oog op de Donko, een slavenvolk in de echte zin van het woord.
Donko: Ghanees voetvolk
In het archief van het Ministerie van Koloniën is een brief van hem uit 1837 te lezen. 'De Donko is gehoorzaam, ingeboren dapper, getrouw... Het zwaarste werk, men zou kunnen zeggen geheel het werk is zijn deel, zo ziet men hem langs de wegen of paden met eene vracht van zestig, tachtig tot honderd oude ponden op zijn hoofd zes, zeven en acht uren afstand leggen, zich des avonds met eenige bananen of een handvol mais voeden.'
Hij sloot een deal met de koning van het Ashantirijk en de slaven werden in de gelegenheid gesteld om hun vrijheid te kopen met een voorschot op hun soldij. Volgens Ineke van Kessel schrijfster van het boek Zwarte Hollanders was de door armoede gedreven keuze snel gemaakt. Van vrijwilligheid was hier nauwelijks sprake.
Van slaaf tot soldaat
In Indië kregen de Afrikanen dezelfde privileges als de Nederlanders. En na een aantal jaren dienst waren ze vrij om bij te tekenen of terug te keren. Maar 15 procent wilde of kon op dat moment terugkeren. De rekruten hadden inmiddels een eigen plaats veroverd in de koloniale samenleving. 'Binnen één generatie was de status van Europeaan een verworven recht, dat niet permanent bewaakt hoefde te worden', schrijft Van Kessel. 'Sommige veteranen van de eerste generatie hadden last van heimwee, maar volgende generaties voelden zich thuis in Nederlands-Indië.'
Als zwarte Europeanen stonden ze boven de inlanders, 'In twee tot drie generaties had een deel van de voormalig slaven uit West-Afrika zich opgewerkt van voetvolk in het KNIL, tot gevestigde families, die zich geheel volgens de mores van de koloniale samenleving omringd wisten door geruisloze bedienden.'
Net als andere KNIL-militairen trouwden veel Afrikaanse soldaten met hun huishoudster. Zo ontstonden generaties Indo-Afrikanen, die veelal in het speciale Kampong Afrikan op Java woonden. Hun kleinzonen en achterkleinzonen namen traditiegetrouw plaats in het Indische leger en in de Tweede Wereld Oorlog vochten ze mee tegen Japan, kwamen velen terecht in Jappenkampen en streden ze uiteindelijk tegen de Indonesische Nationalisten.
Verhuizing naar Nederland
In de jaren vijftig, na de onafhankelijkheid, kwam een groot deel van de Indo-Afrikaanse gemeenschap naar Nederland. Als ex-Nederlander zag een toekomst in Indonesië er niet rooskleurig uit en dus verhuisden zij binnen drie à vier generaties wederom naar een onbekend continent. In Nederland zochten de Belanda Hitam elkaar weer op en onderzochten ze voor het eerst hun geschiedenis.
Daan Cordus (1922) besefte zich in Nederland pas, hoe bijzonder het verhaal van zijn grootvader was. 'Ik groeide in Kampung Afrikan op, maar over Afrika werd nooit gesproken. Als kind wist ik dat wij als zwarten met de Nederlandse nationaliteit dat wij ons in een bijzondere bevonden, maar vragen stelde ik nooit.' De ommekeer kwam in Nederland waar hij in aanraking kwam met al die andere nationaliteiten. 'Ik begon me af te vragen waar wij nou eigenlijk bij hoorden en wat wij hier deden.'
Zijn zoektocht leidde hem naar het Nationaal Archief waar de geschiedenis van de soldaten helemaal bijgehouden was. Hij besloot de informatie te bundelen en met zijn zoektocht kwamen ook de verhalen van de andere zwarte Hollanders boven. Een identiteit die geheel los was komen te staan van de geografische context.
Kroeshaar
Ook Augusta Beelt (1930) onderzocht haar stamlijnen. Hoewel ze opgroeide bij haar moeder in een Javaanse Kampong, kwam ze in haar jeugd regelmatig in het Afrikaanse kamp waar haar vader woonde. Haar overgrootvader bleek Jozef Klink te zijn, die in 1837 op 42-jarige leeftijd naar Indië was gekomen en tot de eerste wijkmeester van het kamp werd benoemd.
Beelt leerde, net als Cordus, van haar ouders weinig over haar Afrikaanse afkomst. Maar ze weet wel dat ze door haar kroeshaar altijd werd gezien als een Afrikaans meisje. 'Ik groeide op bij mijn Javaanse moeder, maar het werd als vanzelfsprekend gezien dat ik zou trouwen met een Hollandse, Indische of Afrikaanse jongen. Wij waren te bijzonder voor een Javaan en dat was eigenlijk wel vreemd in die tijd.'
Ze trouwde uiteindelijk met een Indische jongen en vertrok als een van de laatste van de Indisch-Afrikaanse groep naar Nederland. 'In Indonesië was er geen toekomst meer voor ons. Maar omdat mijn man geen papieren meer had, werd ons verzoek meerdere malen afgewezen.' Haar Afrikaanse voorvader redde haar uit deze situatie. 'Dankzij hem had ik toch het recht om de overtocht te maken.'
Terug naar Ghana
Mary Land (1928) vond het begin in Nederland moeilijk. 'In Kampong Afrikan heb ik een geweldige tijd gehad. Het was een hechte familie en er was voortdurend Indo-Afrikaans bezoek over de vloer.' Er was altijd een zekere afstand geweest tussen het kamp en de Indonesische samenleving en ze bevond zich in de elite. 'Toen we in Nederland kwamen veranderde alles. We waren de luxe kwijt en in het begin sliepen we met zijn zessen op een kamertje. Dat was wel wennen.'
Toch wist zij zich goed te redden en dook ook zij in haar levensverhaal. Haar interesse in de geschiedenis leidde Land in 2003 naar Ghana. 'Een heel bijzondere ervaring. Je loopt daar rond en je ziet al je oude opa's weer terug. Het zijn dezelfde gezichten als uit het kamp. Een heel emotioneel moment, vooral als je terugdenkt aan de omstandigheden waar zij ooit uit gekomen zijn.'
Cordus, Van der Meul en Land hopen dat de geschiedenis van hun voorouderen nooit vergeten wordt. 'Drieduizend soldaten zijn misschien niet veel, maar het blijft verbazingwekkend hoe een groep mensen het vermogen heeft, om zich op verschillende plaatsen en in verschillende sociale omstandigheden thuis te voelen.'